Quiz-summary
0 of 47 questions completed
Questions:
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
Information
Module 2 test
You must specify a text. |
|
You must specify a text. |
|
You must specify an email address. |
You have already completed the quiz before. Hence you can not start it again.
Quiz is loading...
You must sign in or sign up to start the quiz.
You have to finish following quiz, to start this quiz:
Results
Time has elapsed
You have reached 0 of 0 points, (0)
Categories
- Grammatica 0%
- Modale werkwoorden 0%
- Negatie 0%
- Pronomen 0%
- werkwoorden 0%
- woordenschat 0%
-
Improvement is needed. Do the test again!
Kijk nog eens goed in het lesplan en het boek.
Maak dan de test nog een keer.
Veel succes ☺
TOETS 2 >> -
It’s enough….but improvement is possible
Kijk nog eens in je boek. Dan gaat het de volgende module zeker goed.
TOETS 3 >> -
Well done!
Veel succes bij de volgende module! / Good luck with the next module!
TOETS 3 >>
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- Answered
- Review
-
Question 1 of 47
1. Question
Verjaardag
Simone is jarig. Welk cadeau geef jij?
-
Question 2 of 47
2. Question
Vraagzin
Wat is een VRAAGZIN ZONDER INTERROGATIEF?
-
Question 3 of 47
3. Question
Vraagzin
Wat is een goede VRAAGZIN MET INTERROGATIEF?
-
Question 4 of 47
4. Question
Pronomen
Vul de juiste PRONOMEN PERSONALE in:
Voorbeeld:
De man kijkt met zijn vrouw naar de film.
HIJ kijkt met HAAR naar de film.
- Mila en Willem wonen in Amsterdam. (Ze, Zij) wonen in een appartement.
-
Question 5 of 47
5. Question
Pronomen
Vul de juiste PRONOMEN PERSONALE in:
- Willem, Mila en ik zijn vrienden van Simone. (We, Wij) gaan zaterdag naar haar verjaardagsfeest.
-
Question 6 of 47
6. Question
Pronomen
Vul het goede POSSESSIEF in:
Voorbeeld
We hebben een kleine familie. ONZE familie bestaat uit vier personen.
- Ik heb een zus. Ze woont in Portugal. (Haar) man werkt daar.
-
Question 7 of 47
7. Question
Pronomen
Vul het goede POSSESSIEF in:
- Marco spreekt een beetje Portugees, maar (zijn) uitspraak is slecht.
-
Question 8 of 47
8. Question
Pronomen
Vul het goede possessief in:
- Mijn broer en ik wonen bij (onze) ouders.
-
Question 9 of 47
9. Question
Pronomen
Vul het goede possessief in:
- Mijn neef en nicht wonen bij (hun) ouders in Spanje.
-
Question 10 of 47
10. Question
Pronomen
Vul het goede possessief in:
- Wij willen verhuizen naar Veldhoven, want (ons) appartement in Eindhoven is te duur.
-
Question 11 of 47
11. Question
Werkwoorden
Vul de goede vorm van het verbum in:
Voorbeeld
Ik …..(hebben) een kleine familie. Mijn ouders ….. (wonen) in Portugal. Ik ……(wonen) in Nederland.
Ik HEB (hebben) een kleine familie. Mijn ouders WONEN (wonen) in Portugal. Ik WOON (wonen) in Nederland.
- Ik (houd) (houden) van actiefilms.
-
Question 12 of 47
12. Question
Werkwoorden
Vul de goede vorm van het verbum in:- (Ga) (gaan) jij mee naar de bioscoop?
-
Question 13 of 47
13. Question
Werkwoorden
Vul de goede vorm van het verbum in:
- Sophia (voelt) (voelen) zich niet goed.
-
Question 14 of 47
14. Question
Werkwoorden
Vul de goede vorm van het verbum in:
- Zij (SINGULARIS) (gaat) (gaan) naar huis.
-
Question 15 of 47
15. Question
Werkwoorden
Vul de goede vorm van het verbum in:
- Ik (vind) (vinden) Nederland mooi maar koud.
-
Question 16 of 47
16. Question
Werkwoorden
Vul de goede vorm van het verbum in:
- (Vindt) (vinden) u Nederland ook mooi en koud?
-
Question 17 of 47
17. Question
Werkwoorden
Vul de goede vorm van het verbum in:
- (Houdt) (houden) je vriend ook van melk?
-
Question 18 of 47
18. Question
Werkwoorden
Vul de goede vorm van het verbum in:
- (Drink) (drinken) jij melk?
-
Question 19 of 47
19. Question
Negatie
Vul het goede woord in: ‘GEEN’ of ‘NIET’:
Voorbeeld:
Ik woon ……….. in Utrecht. Ik woon niet in Utrecht.
- Nee, wij hebben (geen) kinderen.
-
Question 20 of 47
20. Question
Negatie
Vul het goede woord in: ‘geen’ of ‘niet’:
- Nee, mijn pizza is (niet) lekker.
-
Question 21 of 47
21. Question
Negatie
Vul het goede woord in: ‘geen’ of ‘niet’:
- Nee, mijn moeder drinkt (geen) bier.
-
Question 22 of 47
22. Question
Negatie
Vul het goede woord in: ‘geen’ of ‘niet’:
- Zij houdt (niet) van bier.
-
Question 23 of 47
23. Question
Negatie
Geef antwoord op de vraag. Gebruik het woord ‘niet’ of ‘geen’.
Voorbeeld: Vraag: Werk jij in Rotterdam?
Antwoord: Ik werk niet in Rotterdam.Je moet dus zelf de zin schrijven!
Vraag: Vind jij macaroni lekker?
- Antwoord: Nee, (ik vind macaroni niet lekker, ik vind macaroni niet lekker.)
-
Question 24 of 47
24. Question
Negatie
Geef antwoord op de vraag. Gebruik het woord ‘niet’ of ‘geen’.
Vraag: Ga je naar de bioscoop?
- Antwoord: Nee, (ik ga niet naar de bioscoop, ik ga niet naar de bioscoop.)
-
Question 25 of 47
25. Question
Negatie
Geef antwoord op de vraag. Gebruik het woord ‘niet’ of ‘geen’.
Vraag: Spreek je Spaans?
- Antwoord: Nee, (Ik spreek geen Spaans, Ik spreek geen Spaans.)
-
Question 26 of 47
26. Question
Negatie
Geef antwoord op de vraag. Gebruik het woord ‘niet’ of ‘geen’.
Vraag: Ga je met de fiets?
- Antwoord: Nee, (Ik ga niet met de fiets, Ik ga niet met de fiets.)
-
Question 27 of 47
27. Question
Negatie
Geef antwoord op de vraag. Gebruik het woord ‘niet’ of ‘geen’.
Vraag: Wacht je op de dokter?
- Antwoord: Nee, (Ik wacht niet op de dokter, Ik wacht niet op de dokter.)
-
Question 28 of 47
28. Question
Negatie
Geef antwoord op de vraag. Gebruik het woord ‘niet’ of ‘geen’.
Vraag: Ga je morgen werken?
- Antwoord: Nee, (Ik ga morgen niet werken, Ik ga morgen niet werken.)
-
Question 29 of 47
29. Question
Negatie
Geef antwoord op de vraag. Gebruik het woord ‘niet’ of ‘geen’.
Vraag: Werk je?
- Antwoord: Nee, (Ik werk niet, Ik werk niet.)
-
Question 30 of 47
30. Question
Negatie
Geef antwoord op de vraag. Gebruik het woord ‘niet’ of ‘geen’.
Vraag: Drink jij melk?
- Antwoord: Nee, (Ik drink geen melk, Ik drink geen melk.)
-
Question 31 of 47
31. Question
Werkwoorden
Kies het goede verbum. Vul de goede vorm van het verbum in.
Voorbeeld: Joao praat met Laila.
praten – nemen – staan – ruilen – reizen – beginnen
- Laila (ruilt) de DVD. Ze heeft het bonnetje nog.
-
Question 32 of 47
32. Question
Werkwoorden
Kies het goede verbum. Vul de goede vorm van het verbum in.
praten – nemen – staan – ruilen – reizen – beginnen
- (Sta) je al lang op mij te wachten?
-
Question 33 of 47
33. Question
Werkwoorden
Kies het goede verbum. Vul de goede vorm van het verbum in.
praten – nemen – staan – ruilen – reizen – beginnen
- Wij (nemen) elke ochtend een kopje koffie.
-
Question 34 of 47
34. Question
Werkwoorden
Kies het goede verbum. Vul de goede vorm van het verbum in.
praten – nemen – staan – ruilen – reizen – beginnen
- Ik ga morgen naar Portugal. (Reis) jij morgen ook naar Portugal?
-
Question 35 of 47
35. Question
Werkwoorden
Kies het goede verbum. Vul de goede vorm van het verbum in.
praten – nemen – staan – ruilen – reizen – beginnen
- De film (begint) om half negen 's avonds.
-
Question 36 of 47
36. Question
Feestdagen
Kijk goed naar de foto.
Welke feestdag zie je op de foto? -
Question 37 of 47
37. Question
Feestdagen
Kijk goed naar de foto.
Welke feestdag zie je op de foto? -
Question 38 of 47
38. Question
Feestdagen
Kijk goed naar de foto.
Welke feestdag zie je op de foto? -
Question 39 of 47
39. Question
Feestdagen
Kijk goed naar de foto.
Welke feestdag zie je op de foto? -
Question 40 of 47
40. Question
Modal verbs
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van het modaal verbum in.
Voorbeeld: Gebruik het modale werkwoord MOETEN
Ik werk morgen (moeten) Ik moet morgen werken.Gebruik nu zelf het modale werkwoord ZULLEN.
Ik doe dat (zullen).
- Ik (zal) (zullen) dat doen.
-
Question 41 of 47
41. Question
Modal verbs
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een modaal verbum in.
Gebruik het modale werkwoord KUNNEN
Iedereen doet deze oefening. (kunnen)
- Iedereen (kan) (kunnen) deze oefening doen.
-
Question 42 of 47
42. Question
Modal verbs
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een modaal verbum in.
Gebruik het modale werkwoord MOGEN
U parkeert hier niet. (mogen)
- U (mag) (mogen) hier niet parkeren.
-
Question 43 of 47
43. Question
Modal verbs
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een modaal verbum in.
Gebruik het modale werkwoord WILLEN
Mijn opa leert Nederlands (willen)
- Mijn opa (wil) (willen) Nederlands leren.
-
Question 44 of 47
44. Question
Modal verbs
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een modaal verbum in.
Gebruik het modale werkwoord KUNNEN
Joao spreekt goed Nederlands. (kunnen)
- Joao (kan) (kunnen) goed Nederlands spreken.
-
Question 45 of 47
45. Question
Modal verbs
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een modaal verbum in.
Gebruik het modale werkwoord MOGEN
Jongeren onder de 16 jaar kopen geen alcohol. (mogen)
- Jongeren onder de 16 jaar (mogen) (mogen) geen alcohol kopen.
-
Question 46 of 47
46. Question
Modal verbs
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een modaal verbum in.
Gebruik het modale werkwoord WILLEN
Wat ga je vandaag doen? (willen)
- Wat (wil) (willen) je vandaag gaan doen?
-
Question 47 of 47
47. Question
Modal verbs
Maak de zin compleet. Vul de goede vorm van een modaal verbum in.
Gebruik het modale werkwoord MOGEN
Ik vraag iets. (mogen)
- Pardon, (mag) (mogen) ik iets vragen?