Quiz-summary
0 of 51 questions completed
Questions:
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- 48
- 49
- 50
- 51
Information
Module 3 test
You must specify a text. |
|
You must specify a text. |
|
You must specify an email address. |
You have already completed the quiz before. Hence you can not start it again.
Quiz is loading...
You must sign in or sign up to start the quiz.
You have to finish following quiz, to start this quiz:
Results
Time has elapsed
You have reached 0 of 0 points, (0)
Categories
- Adjectieven 0%
- Grammatica 0%
- Lezen 0%
- Verwijzingen 0%
- woordenschat 0%
-
Improvement is needed. Do the test again!
Kijk nog eens goed in het lesplan en het boek.
Maak dan de test nog een keer.
Veel succes ☺
TOETS 3 >> -
It’s enough….but improvement is possible
Kijk nog eens in je boek. Dan gaat het de volgende module zeker goed.
TOETS 4 >> -
Well done!
Veel succes bij de volgende module! / Good luck with the next module!
TOETS 4 >>
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- 48
- 49
- 50
- 51
- Answered
- Review
-
Question 1 of 51
1. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.
Voorbeeld: (blauw) Joao schrijft met een ………pen.
Joao schrijft met een blauwe pen.- (mooi)... Laila heeft een (mooie) rok.
-
Question 2 of 51
2. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.- (aardig)... Sophia heeft (aardige) ouders.
-
Question 3 of 51
3. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.- (nieuw)... Wij kopen deze (nieuwe) klok.
-
Question 4 of 51
4. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.- (wit)... Mijn moeder koopt een (wit) brood
-
Question 5 of 51
5. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.- (koud)... Mijn broer houdt van een (koud) flesje cola.
-
Question 6 of 51
6. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.- (duur)... Dit is een (duur) glas.
-
Question 7 of 51
7. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.- (goedkoop)... Mijn zus koopt altijd (goedkope) schoenen.
-
Question 8 of 51
8. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.- (lief)... Dit zijn twee (lieve) beertjes.
-
Question 9 of 51
9. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.- (verliefd)... De (verliefde) vrouw zit naast haar vriend.
-
Question 10 of 51
10. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.- (druk)... De auto's staan stil op de (drukke) weg.
-
Question 11 of 51
11. Question
Adjectieven
Vul de goede vorm van het adjectief in.- (interessant)... In het lesplan staat een (interessante) oefening.
-
Question 12 of 51
12. Question
TEGENOVERGESTELD
Vul in deel 1 van de zin de goede vorm van het gegeven woord in.
Vul in deel 2 van de zin de goede vorm van het tegenovergestelde in.
Voorbeeld: (leuk).. Mila heeft een leuke week gehad maar het weekend met Karin was saai.- (positief)... Ik krijg veel positieve en (negatieve) reacties op mijn nieuwe T-shirt.
-
Question 13 of 51
13. Question
TEGENOVERGESTELD
Vul in deel 1 van de zin de goede vorm van het gegeven woord in.
Vul in deel 2 van de zin de goede vorm van het tegenovergestelde in.- (duur)... Albert Heijn is een dure winkel. De Aldi is een (goedkope) winkel.
-
Question 14 of 51
14. Question
TEGENOVERGESTELD
Vul in deel 1 van de zin de goede vorm van het gegeven woord in.
Vul in deel 2 van de zin de goede vorm van het tegenovergestelde in.- (dik)... Mijn dikke neef heeft een (dunne, magere, slanke) vader.
-
Question 15 of 51
15. Question
TEGENOVERGESTELD
Vul in deel 1 van de zin de goede vorm van het gegeven woord in.
Vul in deel 2 van de zin de goede vorm van het tegenovergestelde in.- (warm)... In de winter drink ik vaak warme chocolademelk maar in de zomer neem ik liever een (koud) biertje.
-
Question 16 of 51
16. Question
Verwijzen naar dingen en personen.
Voorbeeld:
Mijn moeder gaat morgen naar Eindhoven.
Ze gaat morgen naar Eindhoven.
Vul de goede vorm van een verwijzing naar personen of dingen in (bijvoorbeeld: hij, hem, het, ze).
Mijn broer gaat morgen ook naar Eindhoven.- (Hij) gaat morgen ook naar Eindhoven.
-
Question 17 of 51
17. Question
Verwijzen naar dingen en personen.
Vul de goede vorm van een verwijzing in.
Het boek ligt op de tafel.- (Het) ligt op de tafel.
-
Question 18 of 51
18. Question
Verwijzen naar dingen en personen.
Vul de goede vorm van een verwijzing in.
Dit is mijn beste vriend.- Ken jij (hem)?
-
Question 19 of 51
19. Question
Verwijzen naar dingen en personen.
Vul de goede vorm van een verwijzing in.
Mijn vriendin en ik eten spaghetti.- (Wij, We) eten spaghetti.
-
Question 20 of 51
20. Question
Verwijzen naar dingen en personen.
Vul de goede vorm van een verwijzing in.
Mijn vrienden reizen met de trein naar Amsterdam.- (Zij, ze) reizen met de trein naar Amsterdam.
-
Question 21 of 51
21. Question
Verwijzen naar dingen en personen.
Vul de goede vorm van een verwijzing in.
De schoenen van de vrouw zijn te klein.- (Ze) zijn te klein.
-
Question 22 of 51
22. Question
Verwijzen naar dingen en personen.
Vul de goede vorm van een verwijzing in.
Komen jij en je vriend naar het feest?- Komen (jullie) naar het feest?
-
Question 23 of 51
23. Question
Verwijzen naar dingen en personen.
Vul de goede vorm van een verwijzing in.
Dit jaar wordt mijn zus 25 jaar.- Dit jaar wordt (ze, zij) 25 jaar.
-
Question 24 of 51
24. Question
Verwijzen naar dingen en personen.
Vul de goede vorm van een verwijzing in.
De moeder geeft Maria een ijsje.- Ze geeft (haar) een ijsje.
-
Question 25 of 51
25. Question
Verwijzen naar dingen en personen.
Vul de goede vorm van een verwijzing in.
Het huis van Willem en Mila is oud.- (Het) is oud.
-
Question 26 of 51
26. Question
Woorden in de goede volgorde
Zet de woorden in de goede volgorde. Zet het verbum in de juiste vorm. Begin met de hoofdletter.
Voorbeeld: vakantie – Het – zijn – vandaag.
Het is vandaag vakantie.In Amsterdam – zijn – de winkels – open
- (In Amsterdam zijn de winkels open, In Amsterdam zijn de winkels open.)
-
Question 27 of 51
27. Question
Woorden in de goede volgorde
Zet de woorden in de goede volgorde. Zet het verbum in de juiste vorm. Begin met de hoofdletter.ik – Zaterdag – fietsen – gaan
- (Zaterdag ga ik fietsen, Zaterdag ga ik fietsen.)
-
Question 28 of 51
28. Question
Woorden in de goede volgorde
Zet de woorden in de goede volgorde. Zet het verbum in de juiste vorm. Begin met de hoofdletter.kijken – naar de televisie – elke avond – De familie
- (De familie kijkt elke avond naar de televisie, De familie kijkt elke avond naar de televisie.)
-
Question 29 of 51
29. Question
Woorden in de goede volgorde
Zet de woorden in de goede volgorde. Zet het verbum in de juiste vorm. Begin met de hoofdletter.met de auto naar uw werk – u – Rijden – elke dag?
- (Rijdt u elke dag met de auto naar uw werk?)
-
Question 30 of 51
30. Question
Woorden in de goede volgorde
Zet de woorden in de goede volgorde. Zet het verbum in de juiste vorm. Begin met de hoofdletter.betalen – Ik – de bloemen – met mijn pinpas
- (Ik betaal de bloemen met mijn pinpas, Ik betaal de bloemen met mijn pinpas., Ik betaal met mijn pinpas de bloemen, Ik betaal met mijn pinpas de bloemen.)
-
Question 31 of 51
31. Question
Beantwoord onderstaande vraag. Gebruik ‘er’.
Voorbeeld: Ik heb twee dochters.
Ik heb er twee.
Hoeveel dagen heeft een week?- Een week (heeft er zeven, heeft er zeven., heeft er 7, heeft er 7.)
-
Question 32 of 51
32. Question
Beantwoord onderstaande vraag. Gebruik ‘er’.
Hoeveel minuten heeft een uur?- Een uur (heeft er zestig, heeft er zestig., heeft er 60, heeft er 60.)
-
Question 33 of 51
33. Question
Beantwoord onderstaande vraag. Gebruik ‘er’.
Hoeveel fietsen zie je op de foto?- Ik (zie er een, zie er 1) op de foto.
-
Question 34 of 51
34. Question
Beantwoord onderstaande vraag. Gebruik ‘er’.
Hoeveel paprika’s zie je op de foto?
Let op!- Ik (zie er nul, zie er 0, zie er geen) op de foto.
-
Question 35 of 51
35. Question
Beantwoord onderstaande vraag. Gebruik ‘er’.
Hoeveel kinderen zie je op de foto?- Ik (zie er twee, zie er 2) op de foto.
-
Question 36 of 51
36. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto? -
Question 37 of 51
37. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto? -
Question 38 of 51
38. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto? -
Question 39 of 51
39. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto? -
Question 40 of 51
40. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto? -
Question 41 of 51
41. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto?
Typ zelf het juiste woord. Vergeet ook het lidwoord (article) ‘de’ of ‘het’ niet!- (de sokken)
-
Question 42 of 51
42. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto?
Typ zelf het juiste woord. Vergeet ook het lidwoord (article) ‘de’ of ‘het’ niet!- (de rok)
-
Question 43 of 51
43. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto?
Typ zelf het juiste woord. Vergeet ook het lidwoord (article) ‘de’ of ‘het’ niet!- (de riem)
-
Question 44 of 51
44. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto?
Typ zelf het juiste woord. Vergeet ook het lidwoord (article) ‘de’ of ‘het’ niet!- (de slip, het slipje)
-
Question 45 of 51
45. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto?
Typ zelf het juiste woord. Vergeet ook het lidwoord (article) ‘de’ of ‘het’ niet!- (het overhemd)
-
Question 46 of 51
46. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto?
Typ zelf het juiste woord. Vergeet ook het lidwoord (article) ‘de’ of ‘het’ niet!- (de jas)
-
Question 47 of 51
47. Question
Woordenschat
Wat zie je op de foto?
Typ zelf het juiste woord. Vergeet ook het lidwoord (article) ‘de’ of ‘het’ niet!- (de trui)
-
Question 48 of 51
48. Question
Leestekst
Peter en zijn vrouw Marjan gaan samen boodschappen doen bij de supermarkt.
Marjan loopt met een boodschappenkarretje naar de groente- en fruitafdeling. Ze pakt eerst een tros bananen van ongeveer een kilo. Dan pakt Marjan nog een zak aardappels, een halve kilo uien en een bloemkool.
Peter loopt op dat moment met het karretje op de drankafdeling. Hij pakt een krat bier en dan gaat hij naar het wijnrek. Hij wil een fles champagne kopen maar koopt deze niet omdat champagne te duur is. Hij koopt wel drie flessen rode en een fles witte wijn.
Dan gaan Peter en Marjan naar de kassa en betalen.
Het totaalbedrag is € 33,75. Het meisje bij de kassa vraagt: ‘Wilt u pinnen?’. Peter geeft haar 50 euro en krijgt ongeveer 16 euro terug. Dan vraagt het meisje aan de kassa of ze een bonnetje en zegels willen. Peter hoeft dat niet, naar Marjan wil dat wel. Het meisje van de kassa geeft ze aan Marjan.Waar doen Peter en Marjan boodschappen?
-
Question 49 of 51
49. Question
Leestekst
Peter en zijn vrouw Marjan gaan samen boodschappen doen bij de supermarkt.
Marjan loopt met een boodschappenkarretje naar de groente- en fruitafdeling. Ze pakt eerst een tros bananen van ongeveer een kilo. Dan pakt Marjan nog een zak aardappels, een halve kilo uien en een bloemkool.
Peter loopt op dat moment met het karretje op de drankafdeling. Hij pakt een krat bier en dan gaat hij naar het wijnrek. Hij wil een fles champagne kopen maar koopt deze niet omdat champagne te duur is. Hij koopt wel drie flessen rode en een fles witte wijn.
Dan gaan Peter en Marjan naar de kassa en betalen.
Het totaalbedrag is € 33,75. Het meisje bij de kassa vraagt: ‘Wilt u pinnen?’. Peter geeft haar 50 euro en krijgt ongeveer 16 euro terug. Dan vraagt het meisje aan de kassa of ze een bonnetje en zegels willen. Peter hoeft dat niet, naar Marjan wil dat wel. Het meisje van de kassa geeft ze aan Marjan.Wat koopt Peter?
-
Question 50 of 51
50. Question
Leestekst
Peter en zijn vrouw Marjan gaan samen boodschappen doen bij de supermarkt.
Marjan loopt met een boodschappenkarretje naar de groente- en fruitafdeling. Ze pakt eerst een tros bananen van ongeveer een kilo. Dan pakt Marjan nog een zak aardappels, een halve kilo uien en een bloemkool.
Peter loopt op dat moment met het karretje op de drankafdeling. Hij pakt een krat bier en dan gaat hij naar het wijnrek. Hij wil een fles champagne kopen maar koopt deze niet omdat champagne te duur is. Hij koopt wel drie flessen rode en een fles witte wijn.
Dan gaan Peter en Marjan naar de kassa en betalen.
Het totaalbedrag is € 33,75. Het meisje bij de kassa vraagt: ‘Wilt u pinnen?’. Peter geeft haar 50 euro en krijgt ongeveer 16 euro terug. Dan vraagt het meisje aan de kassa of ze een bonnetje en zegels willen. Peter hoeft dat niet, naar Marjan wil dat wel. Het meisje van de kassa geeft ze aan Marjan.Zijn Marjan en Peter samen aan het winkelen?
-
Question 51 of 51
51. Question
Leestekst
Peter en zijn vrouw Marjan gaan samen boodschappen doen bij de supermarkt.
Marjan loopt met een boodschappenkarretje naar de groente- en fruitafdeling. Ze pakt eerst een tros bananen van ongeveer een kilo. Dan pakt Marjan nog een zak aardappels, een halve kilo uien en een bloemkool.
Peter loopt op dat moment met het karretje op de drankafdeling. Hij pakt een krat bier en dan gaat hij naar het wijnrek. Hij wil een fles champagne kopen maar koopt deze niet omdat champagne te duur is. Hij koopt wel drie flessen rode en een fles witte wijn.
Dan gaan Peter en Marjan naar de kassa en betalen.
Het totaalbedrag is € 33,75. Het meisje bij de kassa vraagt: ‘Wilt u pinnen?’. Peter geeft haar 50 euro en krijgt ongeveer 16 euro terug. Dan vraagt het meisje aan de kassa of ze een bonnetje en zegels willen. Peter hoeft dat niet, naar Marjan wil dat wel. Het meisje van de kassa geeft ze aan Marjan.Wat is juist?